sporkehout of vuilboom
Sporkehout stelt weinig eisen aan de bodem, maar verkiest een vochthoudende, lichte, humusrijke en zure bodem. De soort groeit echter ook op arme stuifzanden (heide) en op natte zandgronden. Sporkehout verdraagt veel schaduw, maar de voorkeur gaat uit naar een matig rijke standplaats met voldoende licht of halfschaduw. De soort schuwt droogte en blootstelling aan sterke winden en komt onder meer voor in rivierbegeleidende struwelen, langs boswegen en aan bosranden, op heideterreinen en op kaalvlakten in het bos, als onderetage. Op de rijkere bodems in de leemstreek is de soort minder algemeen.
Licht
Licht/schaduw
Habitus
Doornloze struik of kleine boom tot 7 meter; met opgaande takken, maar weinig vertakt
Blad
Verspreid; omgekeerd eirond; gaafrandig; top afgerond, maar toegespitst; voet afgerond; onderzijde op de nerven behaard
Bloeiwijze
Langdurig: van mei tot september
Onopvallend; groenachtig wit; gesteeld in bundels in de bladoksels
Vruchten
Eerst rode, later zwarte steenvrucht; mat glanzend; onaangename geur; giftig
Gevoeligheden
Windgevoelig; winterhard
Cultuurhistorie
Gebruik in gemengde hagen; gedroogde bast en takken werden vroeger gebruikt als laxeer- en purgeermiddel; de uitzonderlijk goede en fijne houtkool van sporkehout werd gebruikt voor het maken van buskruit; vooral tijdens oorlogen werden bossen met veel sporkehout dan ook kostbaar; het buigzame hout werd tot in de negentiende eeuw gebruikt voor lemen vakwerkwanden; geschilde takjes dienden als dwarshoutjes in bijenkorven
Andere kenmerken
Groot uitstoelingsvermogen; snelgoeiend en winterhard; vruchten geliefd door vogels; ideaal voor ondergroei in bossen, ook op arme bodems; snoei wordt goed verdragen