wilde kardinaalsmuts

Wilde kardinaalsmuts voelt zich goed thuis in lichte humeuze, droge tot vochtige hakhoutbossen, in heggen en bosranden, hagen en struwelen.

Licht

Licht-halfschaduw



Habitus

Struik, tot 6 meter hoog, sterk opslagvermogen uit de stoof en ondergrondse delen



Blad

Tegenoverstaand; eirond, elliptisch tot langwerpig, spitse top, wigvormige voet, korte steel, met gekarteld-gezaagde rand, 3-10 cm lang, lichter groen dan de twijgen; aan de bloeiende en vruchtdragende takken 3,5 -5 cm lang; tegenoverstaand; rozerode herfstkleur



Bloeiwijze

Bloei mei-juni; bloemen meestal met 3-5 bijeen in de bladoksels, geelachtig groen; in het begin van de zomer volgt er vaak nog een tweede bloeiperiode; ook de struiken zelf kunnen éénslachtig of tweeslachtig zijn



Vruchten

Vierhokkige rode doosvrucht met in elke hok een door een oranje zaadrok omgeven zaad



Gevoeligheden

Door sterk regeneratievermogen (opslag) is de plant bestand tegen vraat van konijnen en stippelmotten; verdraagt geen zout, zink, zware metalen



Cultuurhistorie

De niet al te dikke twijgen laten zich goed bewerken; veel weef- en spinspoelen zijn ervan gemaakt; omdat de struik zich goed laat leiden werd hij gebruikt in hagen en omheiningen rondom erven en akkers



Andere kenmerken

Uit ondergrondse stamdelen en uitlopers ontwikkelen zich vaak veel waterloten; sterk regeneratievermogen; bladeren en takken ruiken onaangenaam na kneuzing; veel gebruikt als sierstruik