sleedoorn
Sleedoorn verkiest een losse, droge tot matig vochtige leembodem. De soort is kalkminnend. Sleedoorn vormt dichte struwelen, komt voor in bosranden en vaak als heg. Op de zuurdere en/of armere bodems van de Kempen is de soort minder algemeen. Ingevoerde sleedoorns bloeien weken vroeger dan de echte inheemse exemplaren. Door de samenhang met bloembezoekende insecten is aanplant van autochtone sleedoorns sterk aan te bevelen.
Licht
Lichtminnend/halfschaduw
Habitus
Dichte, wijdvertakte, doornige struik tot 3 meter of kleine bomen tot 6 meter; afstaande of rechtopstaande takken
Blad
Klein; elliptisch tot smal omgekeerd eirond; toegespitst; fijn gezaagd; onderzijde behaard op de middennerf; voet wigvormig; steel soms rood aangelopen
Bloeiwijze
Voor de bladontluiking: april
Alleenstaande, witte bloemen; talrijk; op kortloten
Vruchten
Bolvormige, bij rijpheid blauwzwart berijpte steenvrucht; grootte van een kers; bittere smaak die enigszins verzacht na bevriezen
Gevoeligheden
Verdraagt goed droogte en is zeer windbestendig
Cultuurhistorie
Sleedoorn werd vroeger veel aangeplant in hagen en houtkanten met een veekerende functie; van de bessen kan jenever, gelei of siroop gemaakt worden
Andere kenmerken
Voedselboom voor bijen, vlinders en vogels en goede neststruik voor vogels; twijgen met scherpe, lange doornen; vormt ondoordringbare heggen; tijdens de bloei een zeer mooie struik; geschikt om gronden vast te leggen en erosie tegen te gaan